De Cité, maak het maar mee!

De eerste paar maanden brengen wij de zaterdagavond op de missiepost door, al kaartend, schakend of spelend op de pitjesbak. Doch we worden het snel beu, het zijn altijd dezelfden die winnen of valsspelen. Vergeet het maar dat paters niet vals spelen! Een betere attractie is het coiffeurgebeuren. Haar blijft groeien en moet gefatsoeneerd worden, zelfs in de brousse. Er is geen echte coiffeur onder de confraters en ieder van ons mag om beurt de witte kiel aantrekken van monsieur Alexandre de Paris. Op een keer krijg ik buikkrampen van het lachen wanneer één van de twee Jossen pater Leonard in het oor knipt en deze rood aangelopen roept dat het kwaad opzet is. Heel waarschijnlijk is het nog waar ook. De paters, waarvan een paar elkaar niet kunnen luchten, moeten in deze kleine gemeenschap samenleven en dat geeft natuurlijk spanningen.

Na veel zagen krijgen we toelating om op zaterdagavond naar de Cité te gaan om iets te drinken. Dat is het begin van een pak onvergetelijke avonturen. Na een tijdje kennen wij alle goede bars. Sous Les Mangiers is veruit de beste, daarna Kitoko en Polepole, de goedkoopste. Overal maken wij gemakkelijk vrienden, Xavier en Bob omdat zij royaal trakteren op Simba (blond) en Tembo (donker) bier. Ikzelf heb niet zoveel geld, daar ik aangeworven ben onder vrijwilligersstatuut, de anderen zijn ATG (assistance technique). Maar ik kan wat anders: rumba dansen. In België danste ik al graag en hier heb ik me deze variatie van de merengue meester gemaakt. Mijn heupwerk is soepel en als ik me dan met een knappe mama op de dansvloer begeef is ‘black and white in perfect harmony’ altijd een succesformule. De zwarten gaan zowat uit de bol telkens ik mijn danspartner dwing om diep door de benen te gaan en met de heupen een acht te draaien. Een blonde blanke man die de rumba danst op nummers van Papa Wemba, Zaico Langalanga!! Buiten baardige paters hebben ze nog niet veel blanken gezien en nu is er hier eentje die danst zoals zij. “Unajua kutchese sawa Zairois muzuri!” - “Je danst als een Zaïrees met de dames” - is een veel geroepen commentaar!

Wij zijn drie jonge, gezonde kerels. In het begin houden we het op een lonken naar al deze elegante inlandse schonen en er over fantaseren waar ze met dat soepele bekken toe in staat zijn. Maar vroeg of laat gaan we dan toch voor de bijl. Soms is het vlees hard en de wil zwak. Dat is Bob zijn variatie van het bekende Bijbelse gezegde. Onze zaterdagavonden beginnen gewoonlijk in Sous les Mangiers, de bar onder een reusachtige mangoboom. Hier hebben ze een goede stereo installatie, die gevoed wordt door een krachtige Caterpillar, zodat de muziek weinig kraakt of stilvalt. Later op de avond is dat niet-kraken niet zo meer belangrijk. In elke bar wordt Simba en Tembo geschonken, aangevoerd door camions van Tsjombé uit Kapanga. Bob kan het meest verzetten, Xavier komt als tweede, ik drink nooit meer dan twee pinten op een avond. Ik word na één enkele pint gelukkig, na twee word ik loom en dan is dansen en de plezierige avond voorbij. De dans zet ik gewoonlijk in met Musweka Samba, een zeer mooie métisse uit Kisangani. Zij heeft een prachtige lach, hij lijkt van oor tot oor en zij danst met dat extra tikkeltje gevoel, dat mij begeestert. Na een paar weken gebeurt het dan toch het onvermijdelijke. Musweka verlaat als eerste de bar, onder het voorwendsel van te gaan plassen. Wij hebben dit afgesproken, na heel lang aarzelen. Ik volg haar langzaam, samen met mijn zwarte collega Antoine. Een blanke man alleen zou hier teveel opvallen. De minuten lijken wel uren. De nacht is helder, al is de maan gesluierd. Hoe elegant en vrouwelijk beweegt zij zich in haar panje, een pure streling voor het oog. Plots verdwijnt ze in een zijstraatje , morrelt aan het slot van haar hut en schuift naar binnen. Met kloppend hart volg ik haar. Een paar lichtstraaltjes priemen door het dak en ik zie dat mijn lief een Coleman (petroleumlicht) aansteekt. Het blazend geluid van een brandende Coleman zal ik nooit vergeten. Het heeft hetzelfde effect op mij als het fluitketeltje bij mijn ouders op de kachel in de winter: rustgevend, een beetje thuis. Musweka ontkleedt zich, het is allemaal zo gewoon en natuurlijk. Ik zie haar glanzende, lichtbruine huid en verlies me in liefdevolle zachtheid. Liefde kent geen onderscheid van huidskleur, je geeft en ontvangt, bewust of onbewust. Leven zonder dit zalige gevoel is maar een half leven. Beminnen en bemind worden, het mooiste geschenk dat je kan krijgen, geeft je levenswarmte en doet je alles aankunnen.

Na het geluk van de nacht komt de ontnuchtering in de morgen. Ik word op het appel verwacht bij Père Superieur. Pater Camiel, ik had het kunnen weten, is van alles wat in de Cité gebeurt op de hoogte en heeft zijn overste al gebriefd over mijn “zonde”. Père Superieur is een zeer aangenaam mens, intelligent en zeer pragmatisch ingesteld. Hij wijst me terecht, doch verstaat ook de situatie . Ik ben celibatair én leek. Hij vraagt me met aandrang de goede naam van de missie in ere te houden, wat ik ook beloof. Sommigen van zijn confraters hebben mij een tijdje een mogelijke religieuze roeping toebedacht, er was toen al een tekort aan paters. Na dit voorval bergen ze dit idee voorgoed op.